VLAIO EntreDesign Canvas

Hoe gebruik je het EntreDesign Canvas?

Het VLAIO EntreDesign Canvas steunt op een ontwerpgerichte benadering van ondernemerschapsonderwijs. Deze benadering start vanuit het besef dat er niet één "beste" methode is om ondernemerschapsonderwijs te beoefenen (aangezien dit sterk afhangt van de context). Sommige benaderingen zijn evenwel effectiever dan andere. Het canvas bouwt voort op inzichten vanuit wetenschappelijk onderzoek en reikt tevens een aantal evidence-informed aanbevelingen aan.

Het ontwerpen van ondernemend onderwijs (OO) of een OO-leerprogramma vraagt om meer dan het selecteren van een aantal werkvormen of opdrachten. Het gaat om een doordachte aanpak waarin visie, leerdoelen, ontwerpkeuzes en evaluatie met elkaar in balans worden gebracht.  

Het ontwerpproces wordt ingedeeld in drie onderling verbonden fasen: oriëntatie, bouw en evaluatie. Hoewel deze fasen vaak lineair worden voorgesteld, is de realiteit eerder iteratief en cyclisch: inzichten uit één fase hebben onmiddellijk invloed op de andere. 

1. Oriëntatiefase – het waarom, de leerdoelen en de context 

In deze fase (WAT) staat de centrale vraag centraal: Waarom wil ik ondernemend onderwijs aanbieden? Het formuleren van een heldere visie en het bepalen van de gewenste leeroriëntatie en leerdoelen vormt hierbij het fundament. Hierbij is het belangrijk om de context mee te nemen:

  • Studentkenmerken: Welke domein specifieke kennis, ondernemende vaardigheden en attitudes, eerdere leerervaringen en motivatie brengen de studenten mee? Hoe beïnvloedt dit de manier waarop ze ondernemende competenties ontwikkelen?
  • Docentkenmerken: Welke expertise, houding en didactische mogelijkheden breng jij als docent of docententeam mee om ondernemerschap te faciliteren?  
  • Institutionele kenmerken: Welke middelen, cultuur en randvoorwaarden van de onderwijsinstelling kunnen het ontwerp en de uitvoering van ondernemend onderwijs beïnvloeden?

Het is belangrijk om het formuleren van de leerdoelen alvast na te denken over hoe je hun verwezenlijking later kunt herkennen en evalueren. Met andere woorden: het gesprek over evaluatie begint eigenlijk al in deze fase. 

2. Bouwfase – van visie naar ontwerp

In de bouwfase (HOE) krijgt het leerprogramma vorm. Dit gebeurt aan de hand van een aantal ontwerpvariabelen.

Voor de bouwfase wordt een middelste canvas met 3 ontwerpeisen en 11 ontwerpvariabelen ter ondersteuning aangeboden. Deze dimensies helpen de docent/leerbegeleider nadenken over concrete beslissingen die tijdens het ontwerpproces van ondernemend onderwijs moeten gemaakt worden.  

De 3 basisprincipes (grijze blokken) die altijd aanwezig moeten zijn:  

  • Het ondernemende proces
  • Authentieke leertaken met meerdere oplossingen
  • Het creëren van waarde voor anderen
  • Omvat het onderwijs- of leerprogramma het werken aan een authentieke taak met meerdere oplossingsmogelijkheden?
  • Doorlopen studenten een ondernemend proces van waardecreatie: kansen zien en evalueren, verzamelen van middelen, in actie komen?
  • Leidt het leerproces tot een artefact dat waarde heeft voor een ander?

De 11 dimensies waarover de docent/leerbegeleider moet nadenken en beslissen worden in drie categorieën onderverdeeld: de taken, het ondernemende proces en de context & relaties.

(invoegen afbeeldingen)

Deze dimensies zijn zo geformuleerd dat je ze als uitersten in een continuüm kan gebruiken en duidelijk aanwezig kan maken in je OO-programma, afhankelijk van de leercontext, de leerdoelen en doelgroep. Het canvas helpt je om systematisch na te denken over de hoeveelheid complexiteit en onzekerheid die je wilt inbouwen.   

Begin met de drie basisprincipes. Zitten deze kenmerken in je programma en hoe zien die er dan uit? Positioneer vervolgens je OO-programma in de 11 dimensies.  

  • Hoe ziet het ondernemende proces eruit?
  • Hoe ziet de taak eruit?  
  • Wat is de rol van anderen?  

Er is geen goed of fout. Je kunt juist een meer bewuste afweging maken in hoeveel complexiteit en onzekerheid je in je onderwijs wilt aanbrengen passend bij je leerdoelen, doelgroep en context. Ga het gesprek aan over hoe deze dimensies nu in je OO-programma zitten, welke variatie of opbouw je hierin hebt binnen een groter programma of juist binnen een bepaalde cursus. Bedenk samen in hoeverre de huidige vormgeving van het OO-programma past bij hoe je het eigenlijk zou willen, en wat je dus zou willen veranderen.  

Kortom, gebruik het schema om je OO-programma te positioneren op de aangeboden schalen en concreet te vertalen. Ontdek waar je ontwikkelprioriteiten zitten. Formuleer vervolgens samen concrete acties.

Een ondernemend leerprogramma vraagt om een leeromgeving die authentiek, uitdagend en onzeker is, waarin studenten ruimte krijgen om te experimenteren en te leren van fouten. Daarom is flexibiliteit cruciaal: doelen en aanpak kunnen tijdens de uitvoering bijgesteld worden.  

3. Evaluatiefase – leren meten én verbeteren

Evaluatie gaat verder dan het toekennen van een eindcijfer. Het is een continu proces dat inzicht biedt in zowel het leerproces van de student als de effectiviteit van het programma zelf. Twee niveaus zijn van belang:

  • Formatieve evaluatie: tussentijdse feedback die studenten helpt hun leerproces bij te sturen. Denk aan reflecties, peer feedback of coachingsgesprekken.
  • Summatieve evaluatie: beoordeling van de bereikte resultaten, bijvoorbeeld via presentaties, portfolio’s of realisaties.
  • Programma-evaluatie: als docent reflecteer je ook op het OO-programma zelf: welke leerdoelen zijn bereikt, waar liep het minder goed, en hoe kan het programma verder verbeterd worden?

Door evaluatie niet alleen aan het eind, maar ook tussentijds en tijdens de uitvoering in te zetten, vergroot je de leeropbrengst én de kwaliteit van je programma.

 

Zie het proces als cyclisch!

  • Fasen zijn geen rechte lijn maar overlappen en beïnvloeden elkaar.
  • Tijdens het bepalen van doelen denk je al na over evaluatie.
  • Tijdens uitvoering kun je doelen of aanpak bijstellen.
  • Evaluatie levert input op voor bijsturing en verbetering. 

 

Enkele aanbevelingen:

Een eerste zinvolle stap bij het gebruik van het canvas is het opzetten van een OO-ontwerpteam ingebed in een bredere 'community of practice', waarin verschillende relevante belanghebbenden samenwerken van ontwerp tot evaluatie. De deelname van verschillende belanghebbenden, zoals ondernemers en professionals, docenten, data-analisten, onderwijsexperts, onderwijsmanagement en studenten, aan het ontwerp-, monitorings- en verbeterproces van het ondernemend onderwijs bevordert het authentieke gehalte van de leeromgeving.

We raden docenten aan om het principe van ‘constructive alignment’ toe te passen: het op elkaar afstemmen van leerdoelen, leeractiviteiten en beoordelingsmethoden in een samenhangende en effectieve leerervaring.

Bij het gebruik van het canvas is het essentieel om een ontwerpgerichte methode te volgen, waarbij 'contextualisatie' en 'intentionaliteit' centraal staan. Deze aanpak helpt docenten om leeromgevingen te creëren die niet alleen effectief zijn, maar ook relevant en betekenisvol voor de studenten. Contextualisatie houdt in dat het onderwijs wordt afgestemd op de specifieke context waarin studenten leren en opereren. Dit omvat niet alleen de leeromgeving en activiteiten, maar ook de eigenschappen van de studenten, docenten en de school zelf. Door deze factoren mee te nemen, kunnen docenten een meer holistische en effectieve leerervaring bieden. Intentionaliteit betekent dat elke leeractiviteit en onderwijsmethode een duidelijke leeroriëntatie of 'why' heeft. Dit helpt studenten om gericht en doelbewust te leren en zorgt ervoor dat alle onderdelen van het curriculum bijdragen aan de gewenste leeruitkomsten.

Wetenschappelijke inzichten kunnen waardevolle handvatten bieden voor het vormgeven van OO. Deze inzichten kunnen afkomstig zijn uit diverse vakgebieden, zoals onderwijskunde, psychologie, economie en sociologie. Het is belangrijk dat docenten deze kennis benutten, maar tegelijkertijd rekening houden met de unieke context van hun eigen onderwijsomgeving. Een nuttige benadering bij het ‘evidence-informed’ ontwerpen van onderwijs is de ‘Via Negativa', waarbij je kijkt naar wat je beter niet doet in een bepaalde context. Het is vaak duidelijker wat niet werkt dan wat wel werkt. Door te vermijden wat ineffectief of contraproductief is, kun je de kwaliteit van je onderwijs verbeteren.