Werkbaar werk

De moeilijke weg naar meer en langer werkplezier

De krapte op de arbeidsmarkt en de toegenomen werkdruk maken dat aandacht voor een goede balans tussen werk en privé, voor meer autonomie in en betrokkenheid bij het werk de voorbije jaren een hoge vlucht neemt. Werkbaar werk, het hoge woord is eruit. Professor Geert Van Hootegem van HIVA en Frank Janssens, onderzoeker van SERV, kijken terug op het ontstaan en de invulling van het concept.

fabriekshal met robots

Zeg eens A 

 Professor Geert Van Hootegem van het Hoger Instituut voor de arbeid (HIVA) aan de KU Leuven is vanuit zijn expertise goed geplaatst om de geschiedenis van het begrip 'werkbaar werk' toe te lichten. Hij blikt even in de achteruitkijkspiegel en vertelt dat vorige eeuw twee begrippen belangrijk waren: "in dat industriële tijdperk draaide alles om de sociale aspecten van arbeid en dan denken we in eerste instantie aan arbeidsvoorwaarden (loopbanen, arbeidstijden, lonen) en arbeidsomstandigheden (denk aan het brand- en verstikkingsgevaar in de mijnen). 

Na de Tweede Wereldoorlog kwam er met arbeidsverhoudingen een derde A bij: hoe organiseren we overleg in bedrijven, sectoren en over sectoren heen om te onderhandelen over arbeidsomstandigheden en -voorwaarden. Opvallend: tot voor kort werd een vierde A behoorlijk stiefmoederlijk behandeld: onze arbeidsinhoud. Hoe organiseren we het werk? En wat zijn de effecten daarvan op onze fysieke en mentale gezondheid? Enkel als je naar die 4 A’s samen kijkt, kan je de kwaliteit van arbeid bepalen.”

Verschuivingen 

Geert Van Hootegem: “Arbeidsinhoud en de impact ervan op onze gezondheid was eigenlijk lang iets dat enkel academici beroerde. In 1985 studeerde ik af met een thesis over dit thema en ik heb het nooit meer losgelaten. Dat het vandaag hoger op de agenda staat, heeft alles te maken met een aantal verschuivingen in onze samenleving. Enerzijds is er de de-industrialisering. Onze arbeidsmarkt wordt steeds meer een diensteneconomie. Met uitzondering van lage rug- of nekpijn - zitten is het nieuwe roken, weet je wel - zijn er minder fysieke vraagstukken. Als er dan toch nog veel mensen uitvallen, dan wordt men gedwongen om naar arbeidsinhoudelijke vraagstukken te kijken. Zo is men van het containerbegrip ‘burn-out’ toch bij werkbaar werk terecht gekomen.”  

“De tweede reden heeft met de leeftijd van onze arbeidspopulatie te maken. Een beetje cynisch zou je kunnen zeggen dat we de voorbije decennia ons werk zo organiseerden dat we er ziek van werden. We beschikten over een teveel aan arbeidskrachten en konden het ons veroorloven om mensen erg vroeg te laten uitstromen. Het brugpensioen was daarvoor een belangrijk middel. Van arbeidsinhoud lagen op dat moment weinigen wakker. Niet in de politiek, noch bij de vakbonden, laat staan bij de werkgevers.”

Toen ik in 1985 met mijn studie over automatisering onder de arm naar mijn collega’s burgerlijk ingenieur stapte, werd ik als wereldvreemde Pol & Soc’er smalend weggelachen.

Geert Van Hootegem
professor KU Leuven

We zullen langer moeten werken  

Geert: “Die luxe hebben we nu niet meer. Frank Vandenbroucke, huidig minister van Volksgezondheid, was de eerste die de kat de bel aanbond: we zullen langer moeten werken. De reactie van de vakbonden was, op dat moment heel terecht, denk ik: het werk laat dat niet toe. Toen is het concept ‘werkbaarheid’ geboren, een term die je elders, bijvoorbeeld in Nederland, niet vindt. Dat concept komt erop neer dat we het werk zo moeten organiseren dat je een volledige loopbaan kan werken. En daarmee hebben we de cirkel rondgemaakt: de wetenschappelijke inzichten die we over meer dan veertig jaar verzamelden worden nu stilletjesaan beleidsmatig vertaald. Toen ik in 1985 met mijn studie over automatisering onder de arm naar mijn collega’s burgerlijk ingenieur stapte werd ik als wereldvreemde Pol & Soc’er smalend weggelachen. In die zin is het vandaag wel heel fijn om vast te stellen dat aan het eind van mijn wetenschappelijke carrière diezelfde ingenieurs naar onze kennis komen vragen om jobinhouden werkbaar te maken. Daar ben ik zeer verheugd om en ik werk er graag aan mee.”

Aan het eind van de vorige eeuw bedroeg de werkzaamheidsgraad van 55-plussers 25%.

Frank Janssens
onderzoeker SERV
mens en robot werken samen

Werkbaarheidsmonitor 

Frank Janssens, onderzoeker voor de Sociaal Economische Raad van Vlaanderen (SERV), valt Geert bij en vult aan: “Werkbaar werk is een SERV-neologisme. De ontstaansgeschiedenis heeft Geert al voortreffelijk toegelicht, maar ik wil het met een verbluffend cijfer illustreren: aan het eind van de vorige eeuw, bedroeg de werkzaamheidsgraad van 55-plussers 25%. Anders gezegd, drie van de vier 55-plussers was niet langer actief op de arbeidsmarkt. Niet moeilijk om te voorspellen dat er op korte termijn te weinig mensen op de arbeidsmarkt actief zouden zijn om ons sociaal model te schragen. Met haar oproep voor een ‘actieve welvaartstaat’ wilde Europa daar verandering in brengen.

Met het Pact van Vilvoorde (2001) spraken de toenmalige Vlaamse Regering en sociale partners af meer mensen aan het werk te zetten (werkzaamheidsgraad) maar ook om de kwaliteit van die jobs (werkbaarheidsgraad) te verbeteren. Kwantiteit is makkelijk meetbaar. Maar om die kwaliteit of de werkbaarheidsgraad cijfermatig in beeld te brengen, was er weinig voor handen. Vanuit de Stichting Innovatie & Arbeid, de onderzoeksafdeling van de SERV, ontwikkelden we de ‘Vlaamse werkbaarheidsmonitor’: een meetsysteem voor de jobkwaliteit op basis van een schriftelijke bevraging bij een representatief staal van Vlaamse werkenden. Sinds 2004 organiseren we deze survey om de drie jaar.” 

Werkbaar werk: een definitie 

Om iets als werkbaar werk te kunnen meten, heb je vanzelfsprekend criteria nodig. Een operationalisering, een definitie van wat werkbaar werk is. Frank: “De opdracht om de werkbaarheidsmonitor uit te bouwen was een stimulans om dat concreet te maken. Werkbaar werk is werk waarvan je niet overspannen of ziek wordt, dat je werkplezier verschaft. Het is werk waar je kan bijblijven door te leren, met voldoende ruimte voor gezin en sociaal leven. Zo komen we bij vier cruciale criteria uit: geen overmatige werkstress, voldoende motiverend, met voldoende leermogelijkheden en waarbij de werk-privébalans in evenwicht is.”  

“Enkel een job die beantwoordt aan die vier criteria is een kwalitatief werkbare job. Dat zorgde bij de eerste meting voor behoorlijk wat commotie. De gemeten werkbaarheidsgraad bleek 52,3% te zijn. Dat toonde concreet aan dat 48% van onze jobs het kwaliteitslabel ‘werkbaar werk’ niet verdienen omdat ze minstens op één van de vier criteria een onvoldoende halen. Dat was toch een wake-up call. In 2007 steeg onze werkbaarheidsgraad naar 54,1%. Op basis van die positieve vooruitgang bepaalden we – voor het Toekomstpact Vlaanderen 2020 - een na te streven groeiritme. Met een verbetering van 0,5% per jaar zou je in 2020 uitkomen bij een werkbaarheidsgraad van 60%. Alleen zien we in de feiten dat de groei al vanaf 2007 slabakt en dat de werkbaarheidsgraad in de metingen van 2016 en 2019 terug tot onder de 50% zakt. Toch wel zorgwekkend die evolutie. Dringend tijd dus om opnieuw meer dan een tandje bij te steken.” 

Tegelijkertijd nuanceert en verduidelijkt Frank Janssens die daling: “Duik je wat dieper in de cijfers, dan merk je dat er op vlak van leermogelijkheden op het werk over de voorbije periode stevige vooruitgang geboekt hebben. Kijken we naar de toename van het aandeel werkenden  met stressklachten dan vinden we die vooral in specifieke sectoren zoals het onderwijs en de zorg terug. Dat zijn niet toevallig de plaatsen waar de krapte op de arbeidsmarkt zich momenteel zeer scherp laat voelen.”

Heeft deze informatie je geholpen?
Gelieve aan te geven waarom niet: